Steenwijks ontzet, de strijd gewonnen!
Wij schrijven den dertienden julij van het jaar tweeduizendenvierentwintig.
Daar waar wij in den eersten ronde van onzen veldtocht den barren weersomstandigheden hadden overwonnen, trokken wij ons terug naar onzen uitvalsbasis. Teneinde ons te spijzigen en te laven alvorens den strijd voort te zetten. Na een goed maal stelden wij ons ten tweeden male op den openbaren weg op, om in een tweede ronde ons te begeven naar den binnenstad om het ontzet wederom extra kracht bij te zetten.
Wij hadden ons plechtig voorgenomen af te marcheren toen wij hen in het oog kregen. Een groep heldhaftig en woest uitziende lansiers welke ons vastberaden tegemoet kwam. Kennelijk met den bruten bedoeling om ons den doortocht te beletten. Maar wij bleven op onzen post en lieten hen naderbij komen om den confrontatie niet uit den weg te gaan. Daar stopten zij hun opmars. Hun commandant liet hen de lansen op ons richten en zodoende bevonden beide combattanten zich in een patstelling.
Onzen groep hield evenwel stand. Wij keken hen onbevreesd in den ogen. Den voorsten rij onzer groep gaf onzen opponenten te kennen dat wij geen duimbreed zouden wijken. Dit duurde een korten tijd. Evenwel toen onzen tegenstanders in den gaten kregen dat wij hen zouden bestrijden met krachtig spel van doedelzakken en drums, dropen zij af en maakten plaats zodat wij onze decibellen op gepasten wijze op hen konden afvuren en ongehinderd doorgang verkregen naar den markt.